Naar Nieuws

De transformatie: hoe weten we beter wat we moeten doen?

Nieuws - 20 mei 2016

We zijn nu bijna anderhalf jaar onderweg met de decentralisaties. De gemeenten zijn volop in beweging, maar geven zeer verschillend invulling aan de andere manier van werken. Sommige gemeenten houden nog vast aan de oude werkwijzen, terwijl andere bezig zijn met sociale wijkteams, inkoop met nieuwe aanbestedingsvormen en arrangementen in plaats van producten. Er komt geen nieuw, door de VNG gedragen stelsel. In plaats daarvan worden er 30 tot 50 lokale of regionale stelsels gebouwd. Enerzijds leidt dit tot veel extra administratieve lasten voor aanbieders. Maar anderzijds geeft het ook veel drift en energie, en ruimte voor betere oplossingen voor burgers.

Lokale variatie

Is het trouwens erg dat de voorzieningen voor burgers per gemeente verschillen? De essentie van decentralisatie is immers dat gemeenten juist beter dan Rijksoverheid, provincie of verzekeraar in staat zijn maatwerk te leveren. Consequentie daarvan is wel dat de invulling afhangt van de lokale situatie, het bijbehorende politieke landschap en de competenties van de lokale sociaal werker. Dus het is belangrijk om kritisch te kijken naar hoe ze het doen. Maar we moeten wel accepteren dat ze niet allemaal dezelfde keuzes maken. Iets vergelijkbaars gebeurt op landelijk niveau natuurlijk ook, als een andere politieke partij de macht krijgt.

Overschotten

Niet iedereen lijkt dat te begrijpen, zoals blijkt uit de Pavlov-reflex op de overschotten van de Wmo. De zorgkosten in Nederland (en Zweden) zijn de hoogste ter wereld en de afgelopen jaren bovendien explosief gestegen. Maatwerk, mits goed uitgevoerd, leidt ertoe dat mensen krijgen wat ze nodig hebben in plaats van waar ze recht op hebben. Als we daarmee geld overhouden is dat niet per definitie verkeerd. Gemeenten moeten oppassen niet in de verdediging te schieten of de zaak dicht te regelen. Ze moeten wel snel kunnen laten zien dat ze goede kwaliteit leveren tegen lagere kosten. Dat vraagt om leiderschap.

Geen duidelijke leider

Het proces van differentiatie en geleidelijke groei naar nieuwe stelsels kent geen duidelijke leider. De ministeries volgen vooral en proberen, daartoe soms aangespoord door de Tweede Kamer, meer te monitoren, benchmarken en recentraliseren. Tot dusver overigens zonder al te veel succes. De VNG krijgt weinig ruimte van gemeenten om eenheid en standaarden te introduceren. En gemeenten zijn ook niet geneigd onder henzelf een koploper te erkennen en te volgen. Eigenlijk heeft de transitiecommissie van Han Noten nog de meeste impact, samen met enkele publicisten zoals Pieter Hilhorst, Jos van der Lans en Albert Jan Kruiter.

Sociale logica

Deze ontwikkeling past ook wel bij de zeer complexe hervormingen. Van der Lans benoemt het als een set van machtsverschuivingen: van Rijk naar gemeenten, van beleid naar professionele werkers en vervolgens van die werkers naar burgers. Het is een zoektocht naar nieuwe relaties tussen overheid en burger, waarin we naast de bestuurlijke logica en de marktlogica ook een nieuwe sociale logica (Arjo Klamer) moeten uitvinden. Die sociale logica duidt op het besef dat we nieuwe waarden tussen burgers onderling (vanzelfsprekende vrijwillige inzet) en tussen burgers en overheid moeten vinden (Kim Putters). En voor alle duidelijkheid: nieuwe waarden accepteren in een gemeenschap gaat om macht en politieke keuzes. Wethouders en Raden hebben daarin een belangrijke stem. Een transformatie is geen technisch instrumentele exercitie.

Niet sturen op goede voorbeelden alleen

In het lastige speelveld van de decentralisaties past wel een continu proces van vele denkers en doeners die ideeën voordragen en slagen maken in de praktijk, zonder dat er al te veel wordt opgelegd van bovenaf. Er ontstaan pas problemen als het leren van elkaar moeilijk op gang komt. Als de goede voorbeelden over elkaar gaan tuimelen en er geen acceptatie is van een aanpak die aantoonbaar beter is dan een andere. Op dit moment is er veel kennisuitwisseling via formele en vooral informele bijeenkomsten en beschrijvingen van praktijkvoorbeelden. Een tot dusver passende leerstrategie, maar gemeenten kunnen niet op enkel goede voorbeelden blijven sturen. Om duidelijker te krijgen wat er echt werkt bij burgers en onder welke voorwaarden, moeten we wetenschap, vergelijkbaarheid en wetenschappelijk onderzoek meer vervlechten in het leren.

Hoe doen de zorgverzekeraars het ook alweer?

De zorgverzekeraars werken al langer aan leren in een door hen beheerd stelsel: de Awbz. Ze hebben een andere leerstrategie gekozen, met benchmarken en meten van resultaten via monitors. Daarvoor hebben ze de voorwaarden gecreëerd door een standaard aan producten voor te schrijven (zzp’s, dbc’s), alle aanbieders te dwingen die te gebruiken (via Vecozo) en honderden econometristen bijeen te brengen om de data te analyseren (via Vektis). Het is een consequent ingezette leerstrategie, waar overigens ook een hoop op af te dingen valt. En waar de gemeenten dus niet voor hebben gekozen.

Eigen keuzes

Het wordt wel tijd dat gemeenten keuzes gaan maken om op een hoger niveau te leren dan goede voorbeelden alleen, om de praktijk ook te voorzien van een theoretische onderbouwing. Daarvoor moeten ze niet alleen informeel in netwerken leren, maar ook kijken of (onderdelen van) de aanpak van andere leerstrategieën bruikbaar zijn. En de wetenschap en dan met name wetenschappelijk onderzoek inzetten en betrekken bij de nieuwe oplossingen die de gemeenten ontwikkelen. Nogmaals, dat vraagt ook om leiderschap, want iemand moet dit in gang zetten.

De beschikbare kennisinfrastructuur levert onvoldoende

Maar we hebben toch al een kennisinfrastructuur, met de door VWS gesubsidieerde Wmo-werkplaatsen, Movisie, NJI en Vilans? Met het Verweij-Jonker Instituut en het gesubsidieerde Platform31? Dat is waar en ik zie ook veel inhoud en betrokkenheid, maar weinig op wetenschappelijke leest geschoeide kennisvermeerdering. Twee voorbeelden:

  • Martin Bool komt in zijn overzicht (2013) naar de methoden die maatschappelijk werkers (toch vaak het hart van sociale teams) hanteren tot de conclusie dat 95% van hen zich baseert op praktijkervaringen, niet op wetenschappelijke inzichten.
  • In de kennisbank sociale interventies van Movisie blijkt het effect van slechts 6 van de 125 beschreven interventies wetenschappelijk onderzocht.

Misschien moeten gemeenten elkaar vinden op dit punt en toch meer leiding gaan geven. Door via eigen keuzes zichtbaar te maken wat werkt in het sociaal domein en onder welke randvoorwaarden.

Deze blog van Rogier den Uyl verscheen eerder op Binnenlands Bestuur.